Domein van circa 4,5 hectare aangelegd in de loop van de 19de eeuw rond een klooster-meisjeskostschool op de omwaterde site van een voormalig bogaardenklooster; landschappelijke aanleg met Lourdesgrot en sporen van een neo-Franse tuin uit eerste kwart 20ste eeuw.
Het klooster Maagdendal of Mariadal van de bogaarden (ook begaarden), de mannelijke pendant van de begijnen, werd opgericht rond 1450 op een tot de verbeelding sprekende site: de brede ringgracht en de twee eilanden suggereren een oude castrale motte (misschien wel de plek waar prinsbisschop Balderik van Luik rond 1010 een burcht had willen oprichten en daartoe brede grachten had laten graven, directe aanleiding tot de slag van Hoegaarden in 1013, maar dit is verre van bewezen volgens A. Wauters). Op een kaart van de cijnzen en lenen van de abdij van 't Park te Hoegaarden en Outgaarden uit 1663 wordt het klooster weergegeven als een gesloten complex met een vierkante plattegrond. Op de Ferrariskaart (1771-1775) heeft het een plattegrond in de vorm van een 'h' in spiegelbeeld, met een moestuin, een boomgaard en iets wat vermoedelijk een grote siertuin was met een padenkruis en een ovaal verbreed kruispunt. Dat deze siertuin een afzonderlijk eiland vormde, blijkt uit de Primitieve kadasterkaart die rond 1820 door Sablon werd opgemaakt. In 1797 werd het bogaardenklooster met bijbehorende gronden, in totaal drie hectare, verkocht als 'nationaal goed' aan ex-leden van de congregatie.
In 1820 werd het voormalige kloosterdomein aangekocht door de congregatie 'Soeurs de l'Union au Sacré-Coeur' (nu vertaald 'Zusters van de Vereniging met het Heilig Hart'), een rond 1800 door priester François-Joseph Delfosse gestichte orde die zich op het onderwijs toelegde. Nog datzelfde jaar opende 'Val Virginal', een kostschool voor meisjes, haar deuren. De Primitieve kadasterkaart sluit nauw aan bij de Ferrariskaart; het kloostercomplex heeft nagenoeg dezelfde plattegrond. De oudste kadastrale legger (1831), op naam van "ménagère" Petronelle Pierraerts en consoorten, omschrijft het hoofdgebouw als "Maison bâtiment et cour brasserie" en vermeldt drie tuinpercelen, samen met vijvers en ringgrachten 4 hectare 27 are groot. De congregatie bezat daarenboven te Hoegaarden nog 13 hectare landbouwgrond en had te Sint-Katarina-Houtem, op het hoogste punt van het plateau tussen de Grote Gete en de MolenbeekMenebeek, een kapel laten bouwen – de 'Marollenkapel' of 'Klein Scherpenheuvel'.
Landschappelijk decor
Een litho uit circa 1850 toont het pensionaatklooster vanuit het zuidoosten, met op de voorgrond een twintigtal kuierende pensionaires onder de hoede van drie zusters, op de achtergrond een spelevarend gezelschap en het gebouwencomplex vlak nà de door het kadaster in 1848 geregistreerde uitbreiding, toen de bebouwde oppervlakte meer dan verdubbelde. Aan de kloosterkerk, de eenbeukige Sint-Rochuskapel uit 1766-1768, werd niet geraakt. Het decor zou men als 'landschappelijk' kunnen omschrijven: informele beplanting, bomen en struiken met afwisselende vorm en textuur, onregelmatig golvende oevers… Rechts in beeld de dam die vanouds de hoofdtoegang van het klooster vormde, en de oude, nog bestaande rondboogpoort. Door de nieuwbouw van 1848 werden twee volledig omsloten binnenplaatsen gevormd en twee ruimten die slechts aan drie zijden omsloten waren: een naar het zuidoosten toe geopende, grazige vlakte met enkele kleine boompjes en struikmassieven, zichtbaar op de litho, 'hof ' volgens het kadaster; en een naar het zuidwesten toe geopende ruimte, 'lusthof ' volgens het kadaster. Dit lusthofperceel van 16 are groot sloot aan bij de eilandtuin op de Ferrariskaart, waar de moestuin was ondergebracht. Bij de verbouwing werd de tot 10 m brede gracht tussen het kloostereiland en het tuineiland versmald tot een recht kanaaltje met zoiets als een zwaaikom, een tot 5 m verbreed middengedeelte.
Een ets, die rond 1900 als ansicht werd gebruikt, geeft een gestileerd overzicht van de gebouwen en de tuinen, met op de voorgrond andermaal spelevarende pensionaires, een met boompjes beplant eilandje en een gekanteeld neogotisch kapelletje dat rond 1900 werd gebouwd, maar nauw aansluit bij de 'middeleeuwse' tuinfollies uit de vroege Engelse parken. Het gaat ook om een religieuze thematuin en men mag aannemen dat, buiten het kapelletje, nog andere constructies en beelden de pensionaires op vrome gedachten moesten brengen – onder meer een Heilig Hartbeeld en een Lourdesgrot (nog niet zichtbaar op de ets) met een uitbundig door stalactieten omkranste lievevrouw. Voor de rest: onderhoudsvriendelijke gazons met struiken en boompjes, brede grindpaden, die naar de voorgrond toe lussen beschrijven maar voor de rest evenwijdig lopen met de muren van het complex. Dankzij de overvloed van ansichtkaarten kunnen we ons niet alleen een beeld vormen van het dagelijkse leven op de kostsschool, maar ook van de beplantingen – veel Italiaanse populieren (Populus nigra 'Italica') – en van de talrijk aanwezige, rustieke en pittoreske 'kleinarchitectuur' en het parkmeubilair in het algemeen – boogbrugjes van hout of met leuningen van vervlochten takken in cement, een eendenkooi met spits tentdak, tuinvazen en potten met agaven. Opmerkelijk is ook de aankleding van het hoevegebouw, met pseudovakwerk, een houten balkon, geprofileerde sleutelstukken, een geveltop met windveer en met rozetten in ajour en druipers...
Franse tuin
In de loop van de 19de en het begin van de 20ste eeuw werd het complex nog diverse malen verbouwd. In 1909 verdween de noordelijke, smalle arm van de ringgracht; de brede zuidelijke arm bleef als 'lustvijver' behouden. In datzelfde jaar werd ook de Sint-Annavleugel gebouwd. Maar de voornaamste ingreep was de bouw in 1922 van een nieuwe noordoostvleugel in het verlengde van de kapel met een monumentale façade naar ontwerp van Piet Langerock, in een eclectische stijl die vooral geïnspireerd is door de Vlaamse renaissance. Opmerkelijk zijn de twee rond hoektorens met spitse (ondertussen verdwenen) klokdaken. De historiserende architectuur van Langerock kreeg ook een echo in de tuinaanleg. In de bijschriften op de ansichtkaarten wordt een onderscheid gemaakt tussen een 'jardin anglais' rond het neogotisch kapelletje en de Lourdesgrot, ten zuiden van het complex, en een 'jardin francais' tussen de Sainte Anne-vleugel en de oude kloostervleugel. Op een ansichtkaart wordt deze Franse tuin getoond niet lang na de aanleg: strak afgelijnd, een rotonde met een waterbekken en een fontein, ingekaderd door nog jonge Ierse taxussen (Taxus baccata 'Fastigiata') en stroken ('plate-bandes') van gras en inlegplanten. De onbekende ontwerper was ongetwijfeld beïnvloed door de revival van de geometrische, regelmatige tuinstijl aan het einde van de 19de eeuw, onder impuls van publicaties zoals de 'Traité général de la composition des parcs et jardins' (1879) van Edouard André en het werk van de Franse tuinarchitecten Henri (vader) en Achille (zoon) Duchêne, de 'style Duchêne'.
De moestuin bevond zich op de plek waar op de Ferrariskaart een formele siertuin wordt afgebeeld, tussen het pensionaat-kloostercomplex en de hoeve. Een in 1909 verzonden ansichtkaart geeft een beeld van de in stroken verdeelde moestuin met kleinfruit en laagstamfruitbomen, met de westelijke uitloper van de vijver op de voorgrond. Uit deze en andere kaarten blijkt ook dat bepaalde soorten van handenarbeid niet tot het curriculum van 'Val Virginal' behoorden; voor het wassen en bleken van linnen en voor het werk in de tuin werd gespecialiseerd personeel aangetrokken.
De veranderingen in het kloosterleven, in het profiel van de school (uitsluitend nog basisonderwijs en bijzonder lager en secundair onderwijs), in het onderwijs in het algemeen en in de globale sociaal-economische context – vooral sinds de jaren 1960 – hebben het uitzicht van Mariadal uiteraard beïnvloed. Door de opkomst van de naoorlogse 'superette' heeft de moestuin aan belang ingeboet; een gedeelte ervan werd aangelegd als sier- en speeltuin – opnieuw aangelegd want op die plaats bevond zich in de 18de eeuw de siertuin van de Bogaarden – en het resterende gedeelte heeft in de eerste plaats een didactische functie. De neogotische kapel is verdwenen, maar de Lourdesgrot en twee boogbrugjes zijn er nog. De structuur van de Franse tuin is nog herkenbaar in de huidige aanleg; de aankleding verschilt echter grondig van de oorspronkelijke (rotonde met rozen afgezoomd, een tweede rotonde met leilinden, met klinkers afgeboorde paden...). Gedeelten van de vijver werden aangestort. Het huidige bomenbestand – witte en rode paardenkastanje (Aesculus hippocastanum, A. x carnea), groene en bruine beuk (Fagus sylvatica, F.s. 'Atropunicea'), gewone es (Fraxinus excelsior), Oostenrijkse en weymouthden (Pinus nigra subsp. Nigra, P. strobus), bontbladige esdoorn (Acer pseudoplatanus 'Leopoldii'), zilverlinde (Tilia tomentose) – dateert van na de Eerste Wereldoorlog, op enkele exemplaren na. Merkwaardig is de bultige plataan (Platanus x hispanica) met bijna 6,5 m stamomtrek aan het uiteinde van de Sint-Annavleugel. Deze boom is al met respectabele afmetingen zichtbaar op een foto uit 1909.
Merkwaardige bomen (opname 6 juli 2001)
Het cijfer in vet geeft de stamomtrek in centimeters weer. De omtrek wordt standaard gemeten op 150cm hoogte.
Het cijfer in vet geeft de stamomtrek in centimeters weer. De omtrek wordt standaard gemeten op 150cm hoogte.
- 19. gewone plataan (Platanus x hispanica) 645 – zeer bultige stam
- 28. Noorse esdoorn (Acer platanoides) 336
- 33. bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') 387